Doorgaan naar inhoud

Jan de Hartog


De ouders van Jan de Hartog leerden elkaar kennen in 1903. Zij scheelden 13 jaar. Hij was dominee, in het kleine dorp Ommeren in de Betuwe. In 1906 trouwen zij, in Zweibrücken, Duitsland.

De vader van Jan de Hartog was de hervormd theoloog Arnold Hendrik de Hartog (1869-1938), die ten tijde van Jans geboorte predikant was in Haarlem. In 1917 werd Arnold de Hartog predikant in Amsterdam en nadien werd hij benoemd tot hoogleraar in de theologie aan achtereenvolgens de Universiteiten van Utrecht in 1926 en Amsterdam in 1931. Diens vader, op zijn beurt ook Arnold Hendrik de Hartog geheten, was eveneens predikant en hoogleraar theologie, maar grootvader De Hartog was gereformeerd, en nauw verbonden aan de Doleantie van Abraham Kuyper en diens Vrije Universiteit. Ofschoon A.H. de Hartog jr bij zijn studie persoonlijk onder de hoede werd genomen door Kuyper, stapte hij in 1899 over naar de Nederlandse Hervormde Kerk. Hij promoveerde rond die tijd op het probleem der wilsvrijheid naar Schopenhauer. Dominee De Hartog was een charismatische man die meeslepend preekte. Hij had een brede intellectuele en culturele belangstelling en genoot - ofschoon niet onomstreden - een zekere bekendheid en aanhang. Theologisch had hij affiniteit met de metafysica en stond hij dicht bij het vrijzinnig-protestantisme. Zijn laatste jaren slonk zijn aanhang. Met jongere vernieuwers als Karl Barth had hij weinig op. Hij ging zich miskend voelen en verviel in bitterheid. Zijn reputatie was na zijn dood alras goeddeels verdwenen.

Mijn vader was een monoliet van een man. (...) In wezen was hij een eenvoudige man, met een groot hart, een grote maag en veel spieren. (...) Hij zei dikwijls, dat, als God er niet was geweest, hij piraat, of generaal, of gymnastiekleraar geworden zou zijn. Hij denderde als een goederenwagon door het leven.

Zijn moeder was J.L.G. (Lucretia) de Hartog-Meyjes (1882-1961), afkomstig uit een geslacht van zeilmakers, scheepsbouwers en cargadoors en opgegroeid in het buitenland.

Zij was een zachtmoedige, vrome vrouw, die altijd de indruk wekte ietwat bevreesd te zijn voor haar echtgenoot en haar twee zonen. (...) Mijn moeder was wat je noemt een engel van een vrouw, en maar goed ook, want je moest wel een engel zijn om te kunnen samenleven met Arnold de Hartog. Wij vonden hem bij tijden een egocentrisch monster, een tiran, een bulderende bullebak. Voor haar was hij altijd een gevoelige, verlegen en hulpeloze man met een roeping. Zij geloofde in zijn roeping. Vanaf het moment dat zij hem voor het eerst zag tot aan de dag dat hij stierf. Zelfs tot aan de dag dat zij zelf stierf. (...) Desondanks moet zij af en toe bij hem weg, al was het maar voor even, om met haar eigen ziel bezig te kunnen zijn. Zij kon, als echtgenote, geen aanspraak maken op jaarlijkse vakantieperioden. Dus had zij maar één uitweg: ziek worden. Zij scheen een mysterieuze maag-darmaandoening te hebben waar geen enkele arts de vinger op wist te leggen. De voorgeschreven behandeling hield in dat zij om de paar jaar een maand lang plat op haar rug lag in een serene omgeving. Gedurende die tijd was mijn vader radeloos van verdriet en bezorgdheid: een in paniek verkerende, stuntelende, jammerende kolossus. Hij ging iedere dag bij haar op bezoek met geschenken.

Na de dood van haar echtgenoot in 1938 bezocht moeder De Hartog haar oudste zoon, in Nederlands-Indië. Wegens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië tijdens de Tweede Wereldoorlog komt zij in een jappenkamp terecht, waar zij een opmerkelijke en heldhaftige rol weet te spelen. Na de bevrijding keert zij terug naar Nederland en wordt zij spiritueel adviseur en schrijfster van religieuze boeken, gespecialiseerd in de middeleeuwse mystiek.

Bron: Wikipedia

Algemene informatie


Boeken van Jan de Hartog